• pant·sert
vervoeging van
pantseren

pantsert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pantseren
    • Jij pantsert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pantseren
    • Hij pantsert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pantseren
    • Pantsert!