Nederlands

 
pantomimespeler
Uitspraak
Woordafbreking
  • pan·to·mi·me
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘gebarenspel’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
  • uit het Latijn (met het voorvoegsel pan-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pantomime pantomimes
pantomimen
verkleinwoord pantomimetje pantomimetjes

Zelfstandig naamwoord

de pantomimev / m

  1. toneelspel alleen maar met gebaren en lichaamsuitdrukkingen dus zonder woorden
    • Chaplin verhief en passant een nieuw en hip medium tot een heuse nieuwe kunst die past bij de snel veranderende jazz age. Eens die kunst gevonden, wilde Chaplin er niet al te veel meer aan veranderen. Terwijl anderen al geluidsfilms (‘talkies’) maakten, bleef hij nog altijd aan de pantomime. Een dunne grens tussen eigenzinnigheid en behoudsgezindheid. Maar hij had er een uitleg voor. Precies omdat er niet gesproken werd, bleef de zwerver een elckerlyc, de universele verschoppeling met wie iedereen zich kon verhouden, hoog en laag, de werkloze Londenaar, de oorlogsinvalide in Berlijn, de pas gearriveerde migrant in New York. [3] 
    • Hun mimiek is nog steeds die van vergeelde foto's van vaudevilleartiesten tijdens het interbellum in Parijs en Berlijnse cabaretiers gedurende de Weimarrepubliek - hun mix van clownerie, slapstick, pantomime, variété en muzikaliteit nog altijd onovertroffen. [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen