Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·niek·vi·rus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paniekvirus paniekvirussen
verkleinwoord paniekvirusje paniekvirusjes

Zelfstandig naamwoord

het paniekviruso

  1. beeldspraak voor de situatie waarin mensen door paniek bevangen worden

Gangbaarheid