paleis

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  paleis    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• pa·leis

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vorstelijk verblijf’ voor het eerst aangetroffen in 1240
• Van Latijn palatium (paleis), van Latijn Mons Palatinus (de Palatijnse heuvel), één van de zeven heuvels in Rome waar het paleis van Augustus stond.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	paleis	paleizen
verkleinwoord	paleisje	paleisjes

Zelfstandig naamwoord

het paleis o

1. (adel) een aanzienlijk gebouw dat een openbare functie heeft of een (woon)huis voor een staatshoofd is

   • "Staat betaalt al bijna veertig jaar dubbel voor onderhoud paleizen"  

   ▸ 's Zomers woont Sinterklaas in een groot paleis in Spanje, met al zijn honderd Pieten.

Hyponiemen

   

dogenpaleis dogepaleis glaspaleis gokpaleis justitiepaleis spiegelpaleis sportpaleis stadspaleis volkspaleis vredespaleis winterpaleis zomerpaleis

Afgeleide begrippen

• paleisachtig, paleiscoup, paleisrevolutie, paleistuin, paleiswacht

Vertalingen

    1. een aanzienlijk gebouw dat een openbare functie heeft of een (woon)huis voor een staatshoofd is   

Akkadisch: ekallum Duits: Palast (de) Engels: palace (en) Frans: palais (fr) m

Hongaars: palota (hu) Ido: palaco (io) Papiaments: palasio Pools: pałac (pl) Spaans: palacio (es) m

Gangbaarheid

• Het woord paleis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paleis" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.