Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·win·ter

Werkwoord

vervoeging van
overwinteren

overwinter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overwinteren
    • Ik overwinter. 
  2. gebiedende wijs van overwinteren
    • Overwinter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overwinteren
    • Overwinter je?