Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·wel·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘met geweld overmeesteren’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • samenstelling van  over  en  weldigen  [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overweldigen
overweldigde
overweldigd
zwak -d volledig

Werkwoord

overweldigen

  1. overgankelijk met geweld onderwerpen
    • De bandieten overweldigden de nietsvermoedende man. 
  2. op een prettige manier verbazen
     Ik was overweldigd door hun vrijgevigheid en oprechte vriendelijkheid.[3]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen