Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·trou·wen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

overtrouwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overtrouwen
trouwde over
overgetrouwd
zwak -d volledig
  1. opnieuw in de kerk trouwen na de sluiting van het burgerlijk huwelijk, opnieuw voor een andere geestelijke van een ander geloof trouwen

Gangbaarheid

Verwijzingen