overtrekt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- over·trekt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overtrekken |
overtrékt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtrekken
- Jij overtrekt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtrekken
- Hij overtrekt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overtrekken
- Overtrekt!
vervoeging van |
---|
overtrekken |
óvertrekt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtrekken
- ... dat jij overtrekt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtrekken
- ... dat hij overtrekt.