overlappen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: overláppen (hulp, bestand)
- Geluid: óverlappen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- over·lap·pen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zich uitstrekken over iets anders’ voor het eerst aangetroffen in 1936 [1]
- samenstelling van over bw en lappen ww [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overlappen |
overlapte |
overlapt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
overláppen
- overgankelijk iets gedeeltelijk van twee zijden met een laag bedekken
- Ik overlap de randen van de geverfd[e] strepen aan beide kanten met 1 cm, zodat je de lelijke randen ook niet meer ziet.
- wederkerig elkaar ~ gedeeltelijk van twee zijden laagsgewijs bedekken
- In een venndiagram overlappen twee of meer figuren elkaar om de doorsnede van twee verzamelingen aan te geven.
Zelfstandig naamwoord
de óverlappen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord overlap
Gangbaarheid
- Het woord overlappen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overlappen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "overlappen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ overlappen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be