Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·kap·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overkappen
overkapte
overkapt
zwak -t volledig

Werkwoord

overkappen

  1. overdekken
    • Het autobedrijf heeft de smeerput laten overkappen, nu kan er ook met nat weer doorgewerkt worden. 

Gangbaarheid

Verwijzingen