output
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- out·put
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uitvoer’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | output | outputs |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de output m
- (informatica) uitvoer
- (techniek) energie of signaal dat ergens uitkomt
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord output staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "output" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "output" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ output op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Slowaaks
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Zelfstandig naamwoord
output m
- (informatica) output; uitvoer
- (techniek) output; energie of signaal dat ergens uitkomt
Synoniemen
Antoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Tsjechisch
Woordafbreking
- out·put
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Zelfstandig naamwoord
- (informatica) output; uitvoer
- (techniek) output; energie of signaal dat ergens uitkomt
Synoniemen
Antoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.