Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·den

Zelfstandig naamwoord

de ordenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord orde

Werkwoord

vervoeging van
ordenen

orden

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
    • Ik orden. 
  2. gebiedende wijs van ordenen
    • Orden! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
    • Orden je? 


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·den
enkelvoud meervoud
orden órdenes

Zelfstandig naamwoord

orden m

  1. bevel, order, opdracht
  2. order, bestelling
Synoniemen

Verwijzingen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·den

Zelfstandig naamwoord

orden

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ord