Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·voe·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opvoeder opvoeders
verkleinwoord opvoedertje opvoedertjes

Zelfstandig naamwoord

de opvoederm

  1. (beroep) iemand die een kind leert hoe het zich moet gedragen en zorgt dat het opgroeit door het eten te geven
    • Het werk van een opvoeder is een werkje van langdurige adem dat veel geduld vereist. 
Synoniemen
  1. voogd, mentor, ouder
Hyponiemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be