• op·schrikt
vervoeging van
opschrikken

opschrikt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschrikken
    • ... dat jij opschrikt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschrikken
    • ... dat hij opschrikt.