oproep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·roep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oproep | oproepen |
verkleinwoord | oproepje | oproepjes |
Zelfstandig naamwoord
de oproep m
- een dringende vraag om iets te doen
- Als de ambulancedienst een oproep krijgt, moet zij snel reageren.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
oproepen |
oproep
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oproepen
- ... dat ik oproep.
Gangbaarheid
- Het woord oproep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oproep" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be