Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·maak·te

Werkwoord

vervoeging van
opmaken

opmaakte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opmaken
    • ... dat ik opmaakte. 
    • ... dat jij opmaakte. 
    • ... dat hij, zij, het opmaakte.