oplegden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·leg·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opleggen |
oplegden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opleggen
- ...dat wij oplegden.
- ...dat jullie oplegden.
- ...dat zij oplegden.
- ...dat wij oplegden.
vervoeging van |
---|
opleggen |
oplegden