Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·kras·ten

Werkwoord

vervoeging van
opkrassen

opkrasten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opkrassen
    • ...dat wij opkrasten. 
    • ...dat jullie opkrasten. 
    • ...dat zij opkrasten.