Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·krast

Werkwoord

vervoeging van
opkrassen

opkrast

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opkrassen
    • ... dat jij opkrast. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opkrassen
    • ... dat hij opkrast.