Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ei·sing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opeising opeisingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de opeisingv

  1. mededeling waarin iemand zegt verantwoordelijk voor iets te zijn waar men trots op is
    • Persbureau Amaq, dat vaker door IS wordt gebruikt voor het opeisen van aanslagen, meldde eerder dat de aanval is uitgevoerd omdat België deel uitmaakt van een internationale coalitie tegen IS. Hoewel sommigen vraagtekens plaatsen bij de juistheid van de gecommuniceerde informatie - het zou geen onafhankelijk persbureau zijn - stelt de Belgische jihad-expert Pieter van Ostaeyen dat de opeising via Amaq betrouwbaar is. [2] 
  2. (juridisch) vordering waarin iemand iets terug wil nemen waar hij denkt recht op te hebben
    • Bijna, bijna was de 77-jarige mevrouw Eekhout uit Almelo haar huis aan de Wetstraat kwijt. Op 7 augustus kreeg ze van de Rijnlandse en Nederlandse Hypotheekbank (RNHB) een 'laatste verzoek tot betaling voor opeising'. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen