Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·logs·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsleider oorlogsleiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oorlogsleiderm

  1. leider van een land dat in oorlog is
     Iedere heerser van Britannia, tot mijn vader Uther toe, heeft de titel gedragen die de Romeinen gaven aan een oorlogsleider onder een koningin: dux bellorum, oorlogsheer.[1]
     Na afloop stonden er in het huis, dat vroeger Ambrosius' hoofdkwartier was geweest, lekkernijen en wijn en er was veel ceremonieel toen Ambrosius' oorlogsleiders één voor één Uther trouw zwoeren.[1]
     Zowel het Kremlin als de Russische schoolboeken benadrukken de laatste jaren vooral Stalins rol als succesvol oorlogsleider die het fascisme overwon en van de Sovjet-Unie een supermacht maakte. Iets waar Poetin ook van lijkt te dromen met zijn 'speciale militaire operatie', die hij afschildert als een voortzetting van de Tweede Wereldoorlog, alleen dan nu tegen westers fascisme in Oekraïne.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Marion Eleanor Zimmer Bradley
    Nevelen van Avalon”   (1982), De Boekerij  , ISBN 9022529649
  2.   Weblink bron “Poetin zet Stalin weer op voetstuk bij Stalingrad-herdenking” (Donderdag 2 februari 2023, 20:53), NOS