ontzegging
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ontzegging (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ont·zeg·ging
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van ontzeggen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ontzegging | ontzeggingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de ontzegging v
- zichzelf of anderen iets niet geven of laten gebruiken
- zichzelf of iemand anders iets verbieden
- Opvallend is de sterke daling van sancties (met 36 procent) en bijkomende straffen, zoals ontzegging van de rijbevoegdheid. [2]
- Daarnaast loopt er nog een rechtszaak tegen Schotte waarin hij wordt beschuldigd van ambtelijke omkoping, valsheid in geschrifte en witwassen. Vorig jaar werd hij daarvoor veroordeeld tot 3 jaar cel en ontzegging van het passieve kiesrecht. Schotte ging in hoger beroep, er is alleen nog geen nieuwe zittingsdatum vastgesteld. [3]
Synoniemen
- [1] onthouding, weigering
- [2] verbod
Gangbaarheid
- Het woord ontzegging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Tonny van der Mee 11-09-2017
- ↑ Volkskrant 13 februari 2017