onttrekken
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
onttrekken | onttrekkend |
onttrekking | onttrokken |
Uitspraak
- Geluid: onttrekken (hulp, bestand)
- IPA: /ɔn.ˈtrɛ.kə(n)/
Woordafbreking
- ont·trek·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
onttrekken /ɔntrɛkə(n)/ |
onttrok /ɔn'trɔk/ |
onttrokken /ɔn'trɔkə(n)/ |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
onttrekken
- overgankelijk een bijdrage of deel ergens uit verwijderen
- Hij onttrok zijn steun aan de onderneming.
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord onttrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onttrekken" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be