ontsleutel
- Geluid: ontsleutel (hulp, bestand)
- ont·sleu·tel
vervoeging van |
---|
ontsleutelen |
ontsleutel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontsleutelen
- Ik ontsleutel.
- gebiedende wijs van ontsleutelen
- Ontsleutel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontsleutelen
- Ontsleutel je?
- Het woord ontsleutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.