• ont·raad·sel
vervoeging van
ontraadselen

ontraadsel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontraadselen
    • Ik ontraadsel. 
  2. gebiedende wijs van ontraadselen
    • Ontraadsel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontraadselen
    • Ontraadsel je?