Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·mas·ker·de

Werkwoord

vervoeging van
ontmaskeren

ontmaskerde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontmaskeren
    • Ik ontmaskerde. 
    • Jij ontmaskerde. 
    • Hij, zij, het ontmaskerde. 
  2. verbogen vorm van ontmaskerd, voltooid deelwoord van ontmaskeren