ongeduld
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·ge·duld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ongeduld | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het ongeduld o
- drift, boosheid, woedeaanval, zonder geduld
- de emotie die men ondervindt als men ongewild ergens op moet wachten
- ▸ Veel mensen wachtten vol ongeduld op hun postdozen die door de bosbranden veel vertraging hadden opgelopen.[1]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord ongeduld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongeduld" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be