Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·zwach·te·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omzwachtelen
omzwachtelde
omzwachteld
zwak -d volledig

Werkwoord

omzwachtelen

  1. overgankelijk geheel omwinden met een zwachtel
    • Nadat de sporter zijn been had laten omzwachtelen, kwam hij beter in het spel. 
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be