omvliegt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- om·vliegt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omvliegen |
omvliegt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvliegen
- ... dat jij omvliegt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvliegen
- ... dat hij omvliegt.
vervoeging van |
---|
omvliegen |
omvliegt