Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·vliegt

Werkwoord

vervoeging van
omvliegen

omvliegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvliegen
    • ... dat jij omvliegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvliegen
    • ... dat hij omvliegt. 
vervoeging van
omvliegen

omvliegt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvliegen
    • Jij omvliegt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvliegen
    • Hij omvliegt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omvliegen
    • Omvliegt!