Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·ras·ter

Werkwoord

vervoeging van
omrasteren

omraster

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omrasteren
    • Ik omraster. 
  2. gebiedende wijs van omrasteren
    • Omraster! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omrasteren
    • Omraster je?