Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·ge·keerd
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: omkeren…
verbogen vorm: omgekeerde

omgekeerd

  1. voltooid deelwoord van omkeren
  2. vormt de voltooide tijden
    • Ik heb me omgekeerd en ben naar huis gelopen. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • Bij de volgende wedstrijd wordt de looprichting omgekeerd. 
  4. attributief gebruikt
    • Ik heb de stappen in omgekeerde volgorde uitgevoerd. 
    • Het lijkt de omgekeerde wereld. 
  5. bijwoordelijk gebruikt
    • Hij heeft hem niets aangedaan, maar omgekeerd is dat wel het geval. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen omgekeerd omgekeerder omgekeerdst
verbogen omgekeerde omgekeerdere omgekeerdste
partitief omgekeerds omgekeerders -

Bijvoeglijk naamwoord

omgekeerd [1] [2]

  1. in een halve slag (180°) gedraaide positie: met de onderkant naar boven of met de achterkant naar voren
  2. in tegengestelde richting
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Omgekeerd ( of veranderd) als een blad
  • Als het melk regent, staan mijn schotels omgekeerd
  • Het blaadje is (om)gekeerd ( of omgeslagen)
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen