Een omelet.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ome·let
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eiergerecht’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
  • Via het Franse omelette en amelette van lamelette, wat op zijn beurt is afgeleid van het Latijnse lamella.
enkelvoud meervoud
naamwoord omelet omeletten
verkleinwoord omeletje omeletjes

Zelfstandig naamwoord

de omeletv / m

  1. (voeding) een gerecht dat bereid wordt door geklutste eieren (eierstruif) te bakken
    • Een omelet voor 6 personen. 
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen