Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·cir·kel·de

Werkwoord

vervoeging van
omcirkelen

omcirkelde

  1. enkelvoud verleden tijd van omcirkelen
    • Ik omcirkelde. 
    • Jij omcirkelde. 
    • Hij, zij, het omcirkelde. 
  2. verbogen vorm van omcirkeld, voltooid deelwoord van omcirkelen