Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ok·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oksel oksels
verkleinwoord okseltje okseltjes

Zelfstandig naamwoord

de okselm

  1. (anatomie) de holte tussen de arm en de romp, bij de schouder
     Niemand scheerde zijn kin of oksels, bh’s bleken niet te werken onder zware rugzakken en er was een gezonde hoeveelheid vrije liefde onder de jonge garde.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen