oetelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- oe·te·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oetelen |
oetelde |
geoeteld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
oetelen
- inergatief willekeurig wat dingen doen zonder verplichtingen.
- Vandaag had ik een vrije dag en was ik lekker aan het oetelen.
Gangbaarheid
- Het woord 'oetelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.