oculeer

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  oculeer    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ocu·leer

Werkwoord

vervoeging van
oculeren

oculeer

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oculeren
   

   • Ik oculeer. 

2. gebiedende wijs van oculeren
   

   • Oculeer! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oculeren
   

   • Oculeer je? 

Gangbaarheid

• Het woord oculeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.