Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·stru·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
obstrueren
obstrueerde
geobstrueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

obstrueren

  1. overgankelijk een factor vormen die een gebeurtenis of handeling (bijna) onmogelijk maakt
  2. overgankelijk de door- of voortgang belemmeren
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid