Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·ta·num·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord notanummer notanummers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het notanummero

  1. het nummer van een factuur
    • Of hij een openstaande nota van 112,70 euro wilde voldoen. Die rekening dateert al van 19 januari 2013, zegt de brief. Maar Vogelaar heeft nooit een rekening ontvangen, schrijft hij, „laat staan herinneringen”. Het vermelde notanummer zegt hem niets. Hij heeft dat de deurwaarder ook allemaal per brief laten weten. Kijken of dat goed gaat; als hij niet binnen veertien dagen betaalt, moet hij 40 euro incassokosten betalen.[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Simone van Driel 11 september 2013 Niets herkennen in een brief van de deurwaarder