Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nik·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands nicker, dat teruggaat op de Germaanse grondvorm *nikw-, *neigw- (wassen); in de betekenis van ‘boze watergeest, duivel’ voor het eerst aangetroffen in 1302 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord nikker nikkers
verkleinwoord nikkertje nikkertjes

Zelfstandig naamwoord

de nikkerm

  1. (pejoratief) laatdunkende term voor "neger", een oorspronkelijke, donkerhuidige bewoner van Afrika ten zuiden van de Sahara
    ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.
     Ik ken Will Mayes. Dat is een goeie nikker.[2]
     Hij keek er naar terwijl de oude neger, die kennelijk met huis en inventaris van de gevluchte bezitter was achtergebleven, langs breedbeloperde traptreden voorging. ‘Hierheen, nikker.’ De oude zei weer het goedmoedige, verachtelijke woord dat hij levenslang tot zijn mede-slaven gezegd had.[3]
  2. boze watergeest of duivel
     Ik had ook een watergeest, een aardgeest of een vuurgeest kunnen sturen: een nikker, een alf of de gloeiende paap...[4]
     Deze waterduivel draagt bij de meeste andere Germaanse volkeren de naam van nikker, maar bij Friezen heet hij bûze-happert, die nog door de ouderen gebruikt wordt om de kinderen van de wal van gevaarlijke diepten af te houden; want die waterduivel wordt voorgesteld als loerende op de bodem om kinderen, die in het water spelen, bij de klederen naar onderen te scheuren.[5]
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "nikker" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron Septemberdroogte (december 2009) in: Tirade., 431 jrg. 53 nr. 5, G.A. van Oorschot, Amsterdam, p. 107
  3.   Weblink bron
    Theun de Vries
    “60. Keuromnibus. : De vrijheid gaat in het rood gekleed” (1967), De Arbeiderspers, Amsterdam, p. 146 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  4.   Weblink bron “De Buizerd van Krabbels.” (1994), Uitgeverij Heibrand, Turnhout, ISBN 9069910594, p. 70
  5.   Weblink bron
    Eeltsje H. Halbertsma e.a. (eds. Ph.H. Breuker e.a.)
    “Rimen en teltsjes.”, 11e druk (1994), A.J. Osinga Uitgeverij, Drachten, ISBN 9060664892, p. 176 n. 1
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • nik·ker
Naar frequentie 18709

Werkwoord

nikker

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van nikke


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • nik·ker
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud nikker nikrare nikrast
o enkelvoud nikkert
meervoud nikre
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
nikre nikrare nikraste

Bijvoeglijk naamwoord

nikker

  1. spaarzaam, zuinig