Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neus·dop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord neusdop neusdoppen
verkleinwoord neusdopje neusdopjes

Zelfstandig naamwoord

de neusdopm

  1. neuswarmer
     De neusdop past volgens Van Schaik wel in de trend die we deze winter zien. ,,Gucci brengt bijvoorbeeld een soort bivakmuts, die je gezicht verbergt. Die zijn officieel verboden, maar deze neuswarmer zou een tussenoplossing kunnen zijn om je neus toch warm te houden."[1]
  2. punt van de neus
     De jongen, nu al bijna net zo groot al hun ouders, zijn te herkennen aan de gele neusdop en de gele ring om de ogen. Je hebt geen idee wat daaraan voorafging.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Simone van Zwienen
    “Met een stinkdier, kikker of kip de straat op” (12-10-2018), Tubantia
  2.   Weblink bron “Jonkies van Artis klaar voor het grote publiek” (11 juli 2015), Het Parool
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be