Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neuk·par·tij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord neukpartij neukpartijen
verkleinwoord neukpartijtje neukpartijtjes

Zelfstandig naamwoord

de neukpartijv

  1. (informeel) het bedrijven van de liefde
    • Natuurlijk noteert ook de Britse muziekschrijver Mick Wall die rock-'n-roll-anekdotes - hij kan niet anders: een Lemmy zonder vecht-, snuif-, en neukpartijen is een lege huls, een nep-Lemmy.[1] 
    • Van Lieshout wil het tragikomische laten zien van het soort communicatie dat onze werkelijkheid kenmerkt. Maar na vijf melige bananen, een lul van 24 centimeter en drie neukpartijen in de fietsenkelder komt niks meer hard aan.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Volkskrant Robert van Gijssel 3 september 2016
  2. Volkskrant Erik Menkveld 2 november 2013
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be