neomist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- neo·mist
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘pasgewijde priester’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1838 [1]
- afgeleid van het Griekse μύστηζ 'mustès' (een in de mysteriën ingewijde) met het voorvoegsel neo- en met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neomist | neomisten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die pas tot priester gewijd is
Gangbaarheid
- Het woord neomist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neomist" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "neomist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ neomist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be