Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nat·spoot

Werkwoord

vervoeging van
natspuiten

natspoot

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van natspuiten
    • ... dat ik natspoot. 
    • ... dat jij natspoot. 
    • ... dat hij, zij, het natspoot.