Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·tie·baas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord natiebaas natiebazen
verkleinwoord natiebaasje natiebaasjes

Zelfstandig naamwoord

de natiebaasm

  1. lid van een ambacht of gilde in Antwerpen; aandeelhouder van een corporatie of veem in Antwerpen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen