Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·sa·leer

Werkwoord

vervoeging van
nasaleren

nasaleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nasaleren
    • Ik nasaleer. 
  2. gebiedende wijs van nasaleren
    • Nasaleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nasaleren
    • Nasaleer je?