Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·gaat

Werkwoord

vervoeging van
nagaan

nagaat

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagaan
    • ... dat jij nagaat. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagaan
    • ... dat hij nagaat.