Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nacht·wa·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtwaker nachtwakers
verkleinwoord nachtwakertje nachtwakertjes

Zelfstandig naamwoord

de nachtwakerm

  1. (beroep) een persoon die 's nachts de wacht houdt
    • Wij hebben drie nachtwakers ingehuurd om eventuele diefstal van de dure ring te voorkomen. 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be