Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • naakt·loopt

Werkwoord

vervoeging van
naaktlopen

naaktloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naaktlopen
    • ... dat jij naaktloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naaktlopen
    • ... dat hij naaktloopt. 

Gangbaarheid