• mo·tor·ruim·te
enkelvoud meervoud
naamwoord motorruimte motorruimten
motorruimtes
verkleinwoord - -

de motorruimtev

  1. (techniek) (verkeer) deel van een voertuig dat is afgescheiden, bestemd voor de aandrijving
     Door de enorme afstand tussen motorruimte en bestuurder lijkt de motor zich buiten de auto te bevinden, alsof voor het stoplicht naast je een op dezelfde afknijpprocedure getrakteerde BMW zacht proletarisch met je meerouwt.[1]
     Het asbest werd aangetroffen in beugels waarmee de alarmsystemen in de motorruimte zijn vastgezet zijn. In totaal gaat het om 220 beugels per vliegtuig.[2]
  1.   Weblink bron
    Bas van Putten
    “De Range Rover blijft de stille, almachtige heerser van het universum” (7 mei 2020) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron “Defensie versnelt verwijdering van asbest uit F16's” (15 april 1998) op nrc.nl