mos
Niet te verwarren met: MOS |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mos
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gewoonte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- In de betekenis van ‘plantjes’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1091 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mos | mossen |
verkleinwoord | mosje | mosjes |
Zelfstandig naamwoord
het mos o
- (planten) primitieve sporenplant
- ▸ Zij deed er water in en toen allerlei geheimzinnige kruiden, een beetje aarde, glanzende stenen, mossen en planten.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Een rollende steen vergaart geen mos
iemand die slechts kort ergens werkzaam is komt niet vooruit
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord mos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mos" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 "mos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Bijwoord
mos
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | mos | - |
Zelfstandig naamwoord
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | mos | mosse |
mos
- most, gegist druivensap
- (plantkunde) mos
Catalaans
Zelfstandig naamwoord
mos m
Hongaars
Werkwoord
mos